No 1973 By Universal Publishing and Distributing Corp.
Nederlands van: Henk van Slangenburg
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN 90 283 0398 7
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
No 1973 BY BORN B.V.
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the Publisher.
Born Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born B.V., Amsterdam / Assen.
Hoofdstuk 1
Ik draaide me om en keek naar de in gele pij gestoken monnik die langsliep met gebogen hoofd en in gebed gevouwen handen. Zijn fragiele lichaam was zojuist tegen me opgebotst. Hij kaatste terug en liep verder zonder op te kijken, zonder mij of de bedelaars die op het trottoir zaten te zien.
Een jongen met bruine huid rende het gebouw voor me uit. Hij draafde met ontblote magere borstkas en heftig pompende knobbelige knieën. Hij zag er zo pathetisch, zo verhongerd uit dat mijn hand automatisch naar mijn zak ging. Maar hij stoof langs mijn elleboog en was verdwenen eer ik hem de muntstukken kon geven.
Een seconde later werd mijn aandacht getrokken door een elegant geklede vrouw die gracieus uit een Rolls-Royce stapte. Voor de prijs van haar kleren zouden de honderden hongerige gezichten in de straat een maand gevoed kunnen worden.
Ik begon net weer vertrouwd te raken met de verbijsterende contrasten van Calcutta toen in het gebouw zeven meter verderop een ontploffing klonk. Ramen bolden op en barstten uiteen als te sterk opgeblazen ballonnen.
Ik zag scherven in de halfnaakte lichamen van de bedelaars slaan en door de Parijse jurk van de vrouw uit de Rolls scheuren. Ik hoorde gegil en gekreun van pijn, toen dreunde de onzichtbare vuist van de luchtdruk tegen mijn borst en haalde me neer.
Rook kolkte op achter de stenen die door de straat vlogen en neersmakten op de auto's die aan de overkant geparkeerd stonden. Eer ik het bewustzijn verloor, zag ik de bovenste verdiepingen van het gebouw omlaag komen. Het bouwwerk verloor, langzaam als smeltende was, zijn vorm toen stalen balken doorbogen en planken kraakten en versplinterden. Een zware hagelbui van stenen en cementblokken regende rond me neer.
Toen een hard voorwerp mijn achterhoofd raakte, was de pijn onverdraaglijk. Ik herinner me dat ik heel duidelijk dacht: 'Ik ga dood. En ik ben nog niet eens met de opdracht begonnen.'
Toen werd alles zwart en voelde ik geen pijn meer.
Ik kwam bij door het geluid van sirenes, die vreemde Engelse hoorns die beter bij de kleine Europese politiewagens pasten dan bij de grote Cadillac-ambulance die op enkele centimeters van mijn hoofd langs het trottoir stopte.
Ik voelde dat iemand puin van mijn benen trok en hoorde een bekende stem uit de verte tegen me spreken.
'Nick? Ben jij dat?'
De vraag leek me stom. Maar de stem bleef de vraag herhalen, en ik kon geen antwoord geven. Mijn mond zat vol stof en stukjes cement.
'Leef je nog, Nick? Kun je me horen?'
Handen werden onder mijn armen geslagen en sterke mannen tilden me voorzichtig op een brancard. Ik bleef plat liggen tot ze me in de ambulance hadden, maar ging zitten toen de oude Cadillac de Chowringhiweg opreed.
De man die op straat tegen me had gepraat was er niet; slechts de magere Indische broeders reden met me mee, en die vertrouwde ik niet.
Niet dat ik veel geld bij me had. Ik maakte me meer zorgen over de wapens die in mijn pak genaaid waren.
Door het raam zag ik de menigte zich verzamelen in de straat voor de rokende puinhopen van het opgeblazen gebouw. Een paar mensen haalden de stenen van de gewonden op het trottoir, maar anderen bekogelden een politiewagen met stenen. De politie was al bezig traangasgranaten af te vuren op de menigte, en het zag er naar uit dat er een kleine rel op komst was.
Een minuut later had de Cadillac de menigte achter zich gelaten, en afgezien van de pijn in mijn hoofd en het vuil in mijn mond, voelde ik me als een toerist op excursie.
Een eerlijke gids zou Calcutta hebben moeten beschrijven als 'de smerigste, goorste, meest zieke, verrotte stad ter wereld.'
Maar een paar blokken lang was de Chowringhiweg een paradijs van de Kamer van Koophandel. Musea, regeringsgebouwen, kleine hotels en ruime particuliere huizen stonden aan weerszijden, maar verderop waren dingen te zien die een westerling misselijk maakten.
Calcutta is precies als de meeste verstikkende, overbevolkte steden - een van de grootste ter wereld. Alleen de sloppen zijn anders. Een miljoen inwoners van de stad hebben helemaal geen onderdak. Ze leven op straat, op het trottoir en in de parken en openbare gebouwen. Overdag bedelen en stelen ze om in leven te blijven. Hele gezinnen worden geboren, leven en sterven zonder ook maar het meest primitieve dak boven het hoofd, niet beter af dan de ratten waarmee ze om het afval vechten.
's Nachts lijken de rijen slapenden op lijken die zijn neergelegd om na een epidemie verbrand te worden. De meer gelukkigen wonen in krotten of boestee's waarvan het dak zich anderhalve meter boven de grond bevindt. Het enige water is het slijm van de onzegbaar vervuilde Hooghlyrivier.
Ik herinnerde me de laatste keer dat ik in Calcutta was geweest. Het was de regentijd, en de open riolen stroomden door de straten.
Dus was ik niet bepaald gebrand geweest op deze trip. Ik was er in opdracht naar toe gegaan, wetende dat de stad een beerput van ziekten en vuil was.
Eens was er hoop op betere tijden geweest. In 1947, toen de Engelsen het land onafhankelijkheid verleenden, spuide de nieuwe congrespartij wilde beloften voor een betere toekomst via democratie, maar sindsdien was Calcutta alleen maar verder in het moeras weggezakt.
In 1971 hadden de bewoners van de stad in radeloosheid voor de communisten gestemd. Zelfs die hoop had niets opgeleverd. De communisten konden de stad evenmin besturen, en daarom kwam de federale regering in actie en kondigde de staat van beleg af.
Het leek niet bepaald de geschikte stad voor een man van AXE. Maar ik moest de bevelen gehoorzamen, en het bericht dat me in Nice had bereikt was zeer duidelijk geweest.
'Ga zo snel mogelijk naar Calcutta,' had het geluid. Dus duwde ik een aantrekkelijke Franse gravin uit bed en stapte op het eerste het beste vliegtuig naar het oosten. Nu, een uur na in Calcutta te zijn geland, lag ik in een ambulance, terwijl ik mijn wonden likte en mezelf gelukwenste dat ik nog leefde.
Voor het ziekenhuis klauterde ik op trillende benen uit de wagen en sloeg het aanbod van de broeders om me naar Spoedgevallen te dragen af. In plaats daarvan volgde ik een jonge verpleegster met zacht bruine huid en een goedgevormd achterste door de drukke gang. Nadat we de gebruikelijke formulieren hadden ingevuld, bracht ze me naar een particuliere kamer en zei dat ik op de dokter moest wachten.
Een uur later kwam Hawk binnen.
Ik keek hem met open mond aan. Ik dacht dat het zijn stem was geweest die ik had gehoord toen ik half onder het puin begraven op straat lag, maar had het aan delirium toegeschreven. Voor zover ik wist bevond hij zich in zijn privé-kantoor in het gebouw van de Amalgamated Press and Wire Services aan Dupont Circle in Washington.
Hij zei niet eens 'hallo'. Hij fronste alleen maar, haalde een van zijn goedkope sigaren tevoorschijn en beet het puntje er af. Hij stak hem met kennelijk plezier op.
Voor Hawk is het opsteken van een sigaar een ritueel, en de manier waarop hij hem in zijn mond houdt verraadt wat hem bezighoudt. Op dit moment was hij óf bezorgd óf hij schatte een nieuwe situatie naar waarde.
Toen hij opkeek na de lucifer te hebben gedoofd, scheen hij me voor het eerst te zien.
'Voel je je goed?' vroeg hij.
Ik hoestte nog wat stof uit mijn keel en zei: 'Ja, meneer. Ik voel me goed.'
Hij knikte, blijkbaar tevreden.
'U zei niet dat u naar Calcutta zou komen,' zei ik.
'Een verandering in de plannen,' zei hij. 'Ik was op de terugweg van een bespreking in Peking. Ben even uitgestapt. Over een uur ga ik naar huis.'
Hawk keek me strak aan en fronste weer.
'Je begint slordig te worden,' zei hij opeens. 'Ik heb je de hele weg van het vliegveld gevolgd. Ik was nog geen blok achter je toen de bom ontplofte.'
Ik keek hem aan. Hawk was een bekwaam agent geweest en had het nog niet verleerd, maar ik had niettemin moeten beseffen dat ik door iemand gevolgd werd. In mijn werk blijf je niet lang in leven als je niet merkt dat je geschaduwd wordt.
'Was de bom voor mij bedoeld?' vroeg ik.
Hij zei: 'Nee. Waarschijnlijk niet. Dat was een Russisch gebouw, het hoofdkwartier van een handelsmissie. En dat is een onderdeel van het probleem.'
Mijn baas opende het kleine pakje dat hij bij zich had.
Het ding dat hij ophield leek op een roestig blik dat van een vuilnisbelt kwam. Het etiket was verdwenen en er stak aan één kant een lont uit. Het zag er niet gevaarlijker uit dan een speelgoedbommetje.
'Hiervoor ben je in Calcutta,' zei Hawk. 'Eigengemaakte bommen.'
Ik lachte. Dat kon hij niet menen. Het ding leek niet echt. 'Kaliumnitraat,' zei hij. 'Een oud blikje en een lont. Kosten - twee roepies.'
'Twee kwartjes,' rekende ik hardop uit.
'Precies. Aardig goedkoop, zelfs in een land als India. Maar dit ding is krachtig genoeg om een been af te rukken of een gebouw op te blazen. Misschien krachtiger dan een waterstofbom als je er genoeg van maakt en ze als politiek drukmiddel gebruikt.'
Ditmaal was het mijn beurt om te fronsen. Hij verraste me. Hawk was geen man om te overdrijven, maar hij sprak over een bom van eigen fabricaat alsof het een atoombom was. 'De afgelopen vierentwintig uur zijn drie Russische gebouwen in Calcutta door deze bommen van twee kwartjes vernield. De handelsmissie en twee firma's die eigendom van Russen zijn.'
'En?' vroeg ik. 'Sinds wanneer maakt AXE zich er zorgen over dat de Russen op hun donder krijgen?'
'Onze rode vrienden schreeuwen moord en brand. De politie heeft ontdekt dat de blikjes van een Amerikaanse zaak afkomstig zijn, de National Can Company.'
'Maar ze worden over de hele wereld verkocht.'
'Doet er niet toe. Wij worden onder druk gezet. Er wordt over vergelding gesproken. En er gaan geruchten.'
'Geruchten?'
'Praatjes over een grote opstand.'
'Als resultaat van een paar goedkope bommetjes?'
Hawk kauwde op zijn sigaar die was uitgegaan. Zijn gezicht stond grimmig. 'Ja, als je er maar genoeg plant op de juiste plaatsen ...' Hij haalde zijn schouders op.
Hij gaf me met een verontschuldigende uitdrukking op zijn gezicht een dunne dossiermap. 'Dit is alles wat we tot nu toe hebben. Het is een probleem van Buitenlandse Zaken, dus spelen we het via ons consulaat. Ik denk dat zij wel een spoor voor je hebben. Neem dan contact op met ene Randy Mir. Hij is hier de controleagent van AXE. Het contactpunt bevindt zich in het dossier.' Hij zuchtte en scheen onzeker. Dat was niets voor hem. 'We willen dit in de kiem smoren. Er zit een luchtje aan dat ons niet bevalt.'
Hij zweeg weer alsof hij betreurde wat hij te zeggen had. 'Zoek uit wie de bommen maakt en maak er een eind aan. Geen beperkingen.'
In het dossier zaten twee boodschappen van Randy Mir, verder niets. Ik had meer informatie kunnen krijgen van een knipseldienst. Ik moest er blindelings op afgaan en dat beviel me niet.
Ik keek de grijzende man aan omdat ik meer van hem verwachtte.
'Je weet nu net zo veel als wij, Nick. We konden hier niets van achterhouden,' zei hij. 'Het moet snel afgehandeld worden. We hebben geen tijd voor een grondige verkenning of zelfs maar een nader onderzoek. Dus pas op. We hebben er geen idee van waar je je mee moet inlaten.'
'Leuk,' zei ik.
'Ik wou dat we je meer konden vertellen. Randy Mir zegt dat hij een hond heeft die misschien kan helpen. Hij heeft een jaar lang een Duitse herder opgeleid om explosieven op te sporen. Het is een gok, maar probeer het. Bij deze zaak hebben we alles nodig wat we krijgen kunnen.'
Hij klopte de as van zijn sigaar en wreef deze met zijn schoen in de vloer. 'We weten weinig van de Russische bewegingen in dit gebied. Ze hebben hier op zijn minst één man, misschien meer. En de Chinezen kunnen ook actief zijn.'
'Mijn camouflage?'
Hawk gaf me een aktetas, een paspoort en de helft van een vliegticket.
'Je bent Howard Matson. De afgelopen maand ben je in het Verre Oosten op zoek geweest naar goedkoop kaliumnitraat. Je bent fabrikant van vuurwerk.'
Ik nam het paspoort aan en bekeek het om uit mijn hoofd te leren waar ik zogenaamd was geboren en had gewoond en waar mijn fictieve bedrijf was gevestigd.
De tas zat vol papieren die betrekking hadden op vuurwerk, formules, verkoopcontracten, pennen en bloknoten. Het zou voldoende zijn om een terloopse inspectie te doorstaan. Hawk viste in zijn zak en kwam tevoorschijn met een hotelsleutel. Hij gaf hem aan mij.
'Er hangen kleren in de kamer. Alle persoonlijke dingen die je nodig hebt. Veel succes.'
Hij beende naar de deur en vertrok zonder nog om te kijken. Ik was weer alleen. Gehavend en gedeukt, een vreemdeling in een gore stad, met een opdracht waarbij ik al bijna de dood had gevonden eer ik er mee was begonnen.
De arts die me bezocht sprak Oxford-Engels en onderzocht me grondig.
Hij verloor onmiddellijk zijn belangstelling voor me. Hij schreef een receptje voor een pijnstillend middel en verdween. Een uur later verliet ik het ziekenhuis en keek uit naar een taxi.
Toen ik weer buiten in de hitte stond, dacht ik aan de kleren die Hawk voor me in het hotel had laten bezorgen en hoopte dat hij een licht en koel pak had gekozen. Maar het was niet alleen de hitte die me deed zweten toen ik in de taxi stapte. Het was de opdracht. Ik ging er blindelings op af en zonder ook maar één behoorlijke aanwijzing. Het beviel me niet.
Hoofdstuk 2
Bertrum J. Slocum zag er uit als een filmdiplomaat. Hij was ruim één meter tachtig en had zilvergrijs haar en een zorgvuldig getrimde snor. Hij droeg zeer glimmende schoenen, een duur, goed gesneden pak en manchetknopen in de mouwen van zijn gestreepte overhemd. Toen hij zijn hand uitstak, gleed er een snelle glimlach over zijn gezicht die meteen weer verdween.
'Ah, meneer Carter. Ik heb fabelachtige dingen over u gehoord.'
'Matson,' zei ik. 'Laten we er aan wennen om mijn camouflagenaam te gebruiken.'
'Ah, juist, natuurlijk.' Hij gebaarde me te gaan zitten in de met blauw fluweel beklede stoel naast zijn gepolijste bureau. Er stond zelfs geen telefoon op het bureau om de aandacht af te leiden van het glanzende nerfdessin onder de was.
'Bent u ingelicht sinds u uit Frankrijk bent vertrokken?' vroeg hij.
'Niet volledig.'
'Mmmmm. Tja, er zijn nog vier bomaanslagen geweest, inbegrepen de bom waar u vandaag net aan ontkomen bent. De Russische consul heeft de Verenigde Staten formeel verantwoordelijk gesteld. Ze sturen steeds herziene schattingen van herbouwkosten en een lijst van Russen die zijn omgekomen. Tot nu toe komt de rekening op zo'n twintig miljoen dollar neer.'
'Dat is belachelijk. Hoe kunnen ze bewijzen dat wij ...'
'Dat kunnen ze niet.'
'Zijn wij er verantwoordelijk voor?'
'Nee, nee, natuurlijk niet. We tasten in het duister, net als iedereen. Gisteren hebben de Russen pistolen uitgereikt aan al hun werknemers van het consulaat. Ze hebben er zesentwintig mensen, en ik kan wel raden waarom. Het is één groot spionagenet, dat is het.' Hij zweeg en schoof over het bureau een envelop naar me toe. 'Washington heeft een bericht voor u gestuurd. Het is in code. Ze hebben ons ook opdracht gegeven u alle mogelijke medewerking te verlenen.'
Slocum stond op en liep naar het raam. Na met zijn hand over zijn gezicht te hebben gestreken kwam hij terug.
'Carter ... ik bedoel Matson ... we moeten onmiddellijk een eind aan die bomaanslagen maken en de Russen afschudden. Dit is de eerste smet op mijn carrière. Zevenentwintig jaar in de buitenlandse dienst, en nu dit.'
'Ik zal mijn best doen, meneer Slocum. Maar ik heb een paar dingen nodig. Vijftig patronen voor een standaard 9 mm Lugerpistool, een goed, klein .25 automatisch pistool en twee fragmentatiegranaten.'
'Meneer Matson! Ik ben diplomaat, geen wapenhandelaar.' Ik lachte. 'Wilt u dat ik een diplomatiek gesprek hou met een terrorist die een bom naar me gooit? Ik pas mijn methodes toe, u de uwe. Ik heb ook een auto en duizend dollar in roepies nodig, niet groter dan biljetten van twintig.'
Slocum keek me een ogenblik aan en ik zag de afkeur in zijn blik. In zijn persoonlijke interpretatie van rang stond ik ver onder hem. Maar op het moment had hij me nodig. Zonder iets te zeggen pakte hij de telefoon en begon orders te geven. Terwijl hij bezig was, opende ik de envelop die hij me had gegeven en bekeek de keurig getikte cijfers en letters. Het bericht was opgesteld in een vijf-groeps dialogische AXE-code. Ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven het bericht onmiddellijk te vernietigen, maar je stampt een vijf-groeps bericht niet onmiddellijk in je hoofd, dus stopte ik het in mijn zak.
Slocum gaf me autosleuteltjes en een stapel roepie-biljetten, de meeste flink gebruikt, wat ik ook wilde. Op de sleutelhanger was een driepuntige ster in een cirkel gestempeld. De sleuteltjes moesten dus van een Mercedes zijn, waarschijnlijk Slocums eigen wagen. Hij bracht in elk geval enkele offers.
'Meneer Matson, Washington heeft me gevraagd u er aan te herinneren dat dit de kiemen in zich draagt van een eersteklas confrontatie tussen de VS en Rusland. Het schijnt dat ons de rol van de boosdoener is opgedrongen zonder dat we de gelegenheid hebben onze onschuld te bewijzen. Als het huidige aantal bomaanslagen wordt opgevoerd of als nog meer personeelsleden van het Russische consulaat omkomen ...' Hij veegde zijn voorhoofd af. Slocum zweette in zijn koele kantoor.
'Nou, dan zou er hier in Calcutta een uitgebreide guerrillaoorlog kunnen ontstaan. Amerikanen en Russen die elkaar in een neutraal land naar het leven staan - een angstaanjagend vooruitzicht.'
'Als dat gebeurt, meneer Slocum, hebt u mij niet nodig. Dan heeft u de mariniers nodig.'
Toen ik een half uur later in mijn hotelkamer terug was, boog ik me over het gecodeerde bericht dat ik uit de VS had ontvangen. De instructies waren kort.